- strecken
- streckenI 〈overgankelijk werkwoord〉1 strekken 〈ook techniek〉 ⇒ (uit-, op)rekken2 (uit)steken ⇒ opsteken3 aanlengen ⇒ verdunnen4 uitsmeren (over een langere periode) ⇒ (uit)spreiden5 〈jacht〉neerleggen, vellen♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 die Arbeit strecken • het werk rekkendie Arme in die Höhe strecken • zijn armen omhoogstekendie Füße von sich strecken • zijn benen strekken2 den Finger strecken • zijn vinger opsteken4 die Vorräte strecken • de voorraden over een langere periode uitsmerenII sich strecken 〈wederkerend werkwoord〉1 zich strekken ⇒ zich (uit)rekken, langer worden2 (languit) gaan liggen, zich uitstrekken ⇒ zich neervlijen3 〈informeel〉langer zijn dan gedacht ⇒ (wel) oneindig lijken4 〈informeel〉groeien ⇒ groter worden♦voorbeelden:¶ 〈spreekwoord〉 man muss sich nach der Decke strecken • men moet de tering naar de nering zetten
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.